Categories
politiek

Paranoïde gedachten bij de keuze van een gymnasium

Het is een eliteprobleempje, natuurlijk, de zoektocht naar een gymnasium. Maar hoe pak je zoiets aan in een stad waar elk jaar opnieuw 1 op de 5 leerlingen wordt uitgeloot?

Inschrijven op de school van eerste keuze (in ‘ons’ geval Het 4e Gymnasium) en bidden dat de notaris andere kind/oudercombinaties de pineut laat zijn? De loting vooraf al als overweging in de schoolkeuze opnemen en niet voor het 4e Gymnasium kiezen (vorig jaar 40 kinderen uitgeloot) maar in plaats daarvan inschrijven op het kakkineuze Vossius? (De open dag op die school was dan weliswaar een parade van brogues en opgevouwen tongen; ondertussen werden vorig jaar toch maar mooi alle kinderen geplaatst) Het Barlaeus zou natuurlijk ook nog kunnen, als noodstop halverwege; iets minder elitair dan het Vossius, iets minder uitlotingen dan het 4e Gymnasium, en, dat dan weer wel, met de Bulldog om de hoek. Of is het misschien maar het beste om, teneinde uitloting te voorkomen, niet voor een categoraal gymnasium te kiezen, en in plaats daarvan mijn dochter, bij wijze van konijn uit de hoge hoed, het Amsterdams Lyceum voor te houden (Jammer alleen van die matig georganiseerde open avond waarop dat gebouw, dat er van buiten prachtig uitziet, van binnen zo krap bleek, en zo bedompt, en, tja, een beetje stonk ook wel)?

De vragen roepen slechts meer vragen op. Zeker nadat ik begrijp dat het Amsterdams Lyceum vorig jaar ook ‘gewoon’ heeft geloot. En waarom was het op Het Amsterdams Lyceum eigenlijk zo druk tijdens die open avond? Moet ik die grote opkomst zien als teken van een al even grote kans op uitloting? Of is het juist omgekeerd en vormt de benauwende drukte van die avond juist een kans? En ligt het dan niet voor de hand dat ouders hun kinderen dan bij voorkeur elders inschrijven?

Bij nader inzien geldt voor inschrijving op het Vossius iets soortgelijks, maar dan precies omgekeerd. Dat het Vossius vorig jaar niet lootte, is tenslotte niet alleen aan mij bekend, maar aan al die pientere ouders van die pientere kindertjes.

Zoals natuurlijk ook het ridicule percentage uitlotingen vorig jaar op het 4e Gymnasium geen geheim is.

Moet ik misschien nog een stap verder gaan? Het percentage uitlotingen op het 4e Gymnasium zou kunnen betekenen dat er dit jaar minder inschrijvingen zijn. Dat is het meest voor de hand liggend, of tenminste de eerste gedachte. Maar evengoed zou het hoge percentage uitlotingen van vorig jaar kunnen betekenen dat er dit jaar even veel, of misschien nog meer inschrijvingen komen, doordat ouders als ik, in hun zoektocht naar de winnende formule, er en masse op anticiperen dat het aantal inschrijvingen na het echec van vorig jaar wel flink minder zal zijn. Of is zelfs dat nog te eenvoudig gedacht? Want waarom zou ik de enige zijn bij wie deze laatste overweging opkwam?

Een eliteprobleempje, kortom, er is in de wereld wel meer aan de hand.

Denkt ook de Gemeente Amsterdam, die zich de afgelopen jaren niet erg druk maakte. Terwijl de loting toch op twee manieren voor rechtsongelijkheid zorgt.

Kinderen die al een broertje of zusje op een school hebben hoeven op die school niet mee te loten, maar worden vanzelf geplaatst. In feite wordt hiermee het gezin en haar interne organisatie achteloos boven de rechten van het individu geplaatst. Een praktische overweging wordt gebruikt om een principe de nek om te draaien. Een praktisch argument dat bovendien niet op gaat. Volkomen onduidelijk is immers wat nu precies de praktische voordelen zijn die van het naar de zelfde school gaan van broer en zus: de ouderavond één keer per jaar? Samen naar school fietsen? Iedere ouder weet toch dat broertjes en zusjes daar niet over peinzen? Dat iemand anders twee of drie kinderen maakt kan hoe dan ook toch niet betekenen dat mijn enig kind naar een school van tweede of derde keuze moet omzien?

Rechtsongelijkheid is er ook doordat kinderen uit de wijde omgeving zich op Amsterdamse scholen mogen inschrijven, terwijl omgekeerd Amsterdamse kinderen door de scholen in die omgeving mogen worden buitengesloten of daar ieg tweede keus zijn. De kinderen van buiten Amsterdam die in Amsterdam meeloten en worden uitgeloot, hebben vervolgens in hun eigen dorpen en steden eerste keus. Maar de Amsterdamse kinderen die helaas, helaas, geen plekje wisten te bemachtigen op hun school van eerste keuze, zien zich vervolgens gedwongen een tweede lotingsronde in te gaan. Zonder overigens dat de kans groot is dat de gymnasia die ze als tweede, derde en vierde keuze opgaven daaraan meedoen. Want die hebben na de eerste ronde geen plaatsen meer te vergeven. Zodat de Amsterdamse gymnasiumklant die het ongeluk overkomt te zijn uitgeloot, zich kan opmaken voor een van die hoofdstedelijke onderwijsfabrieken waarvan de VWO-afdeling door de schoolinspectie het predicaat ‘onvoldoende’ op krijgt gestempeld, of anders toch gedwongen is elke dag weer de lange tocht naar een school helemaal aan de andere kant van de stad te ondernemen (is toch ook niet heel praktisch, ben je geneigd te denken).

Er is wel meer aan de hand in de wereld. Natuurlijk. Maar misschien dat ik het momentum nu toch maar moet aangrijpen om mij definitief aan de stad te ontworstelen. Een boerderijtje onder de rook van Aalten, het Stedelijk Gymnasium te Doetinchem onder handbereik, ehm, wat was daar ook alweer mis mee?

(gepubliceerd in NRC-Handelsblad, 4 maart 2010)